De mand
Ik loop de steile vlizotrap op die naar de zolder leidt. Voor haar ziekte deed mijn moeder dat dagelijks. ‘Mam, het is veel te gevaarlijk voor je,’ zei ik regelmatig.
De zolder ziet er geordend uit. Gestapelde dozen met stickers, een rek met zomerkleding, een kunstkerstboom, schilderijen en een paar meubelstukken.
Ik kwam vroeger weleens op de zolders van vriendinnen. Die zagen er veel spannender uit. Met spinrag en stoflagen. Echte zolders, met dozen die geheimen bevatten.
Ons huis rook naar zeep en boenwas. Elk pluisje stof veegde mijn moeder direct weg met een plumeau. Als ik het een keer waagde met schoenen naar binnen te gaan, was mijn moeder woedend. De vloer moest opnieuw geboend. Ik kreeg de opdracht mijn schoenen te reinigen. Buiten. Mijn schooltas moest in de gang blijven, totdat ze hem had afgestoft.
Nu lag ze onder de grond, in een glimmende eikenhouten kist met satijnen voering. Uiteindelijk koos ze niet voor crematie; ze eiste wel dat ik het tuintje op haar graf elke week goed zou bijhouden. “Alleen vaste planten, vooral geen wilde bloemen”.
Ik beweeg me tussen de dozen onder het schuine dak. In een verborgen hoek staat een doos met een etiket, waarop alleen de letter “T” staat. Dat maakt me nieuwsgierig. Ik trek de doos open. In de doos staat een rieten mand die ik nooit eerder zag. De mand is gevuld met babykleren: twee keurige stapeltjes blauwe rompertjes, truien, broekjes. Voorzichtig neem ik een stapeltje uit de mand. Mijn oog valt op een foto van een echo met daarop de contouren van twee babylijfjes. De datum aan de achterkant is een jaar voor mijn geboorte.
Mijn lijf trekt samen, een overweldigend gevoel van gemis dat al die jaren sluimerde, golft omhoog.
Ik maak de mand leeg, ga naar buiten en vul hem met fluitenkruid en boterbloemen uit de berm. De mand zet ik neer op haar graf.
Nel Goudriaan , 20-01-2025