Ze steken tegelijkertijd hun hand op als ik ze groet, Dat vereist enige acrobatiek, als je hand in hand fietst. Ik zie ze meestal van ver aankomen: Henk en Anja in dezelfde rode windjacks. De boodschappen puilen uit hun blauwgeruite fietstassen. Ze dragen beiden stevige, donkerbruine sportschoenen met beige sokken. Twee keer per week maken ze een wandeling door weer en wind. Hun rode konen kleuren dan goed bij de windjacks.
Stiekem verdenk ik ze ervan dat ze in dezelfde flanellen pyjama's slapen.
Op een dag kom ik Henk tegen: hij is alleen. Zijn rode windjack staat open. De veters van zijn schoenen zijn los.
‘Waar is Anja?' vraag ik.
Hij kijkt me wezenloos aan.
‘Ze is een dagje weg.'
Al jarenlang zijn Henk en Anja lid van de quiltclub die elke vrijdagavond samenkomt. Ze zijn ooit begonnen met het maken van placemats die ze op verjaardagen hun neven en nichten cadeau doen.
Elke donderdag fietsen ze samen naar de markt om stofjes uit te zoeken. Henk let op de kwaliteit en Anja op de kleuren. Na afloop eten ze kibbeling.
‘Eén bakje met twee vorken,’ roept de visboer al, als hij ze ziet aankomen.
Henk snijdt de stukjes stof met een uiterste precisie op maat en bedient de naaimachine. Anja sorteert de lapjes op kleur en motief. Een bijzonder uitdagend project deze keer: twee identieke quiltjacks die ze elkaar als verjaardagscadeau zullen schenken.
‘We hebben het maar goed samen.’
Snikkend komt Anja uit de spreekkamer van de huisarts. Henk staat verschrikt op: ‘Maar lieverd, wat is er aan de hand? Was ik nu toch maar met je mee naar binnen gegaan.’
‘Hij zei, dat ik niet zo ductiel meer ben op mijn leeftijd.’
‘Wat?’
‘Niet soepel, niet buigzaam.’
Henk wordt rood, zoals altijd als hij verontwaardigd is. ‘Is die man nu helemaal gek geworden? Als er één soepel is, ben jij het wel. We fietsen dagelijks ons rondje, we zijn lid van de quiltclub, we wandelen naar de markt …’
‘Dat is het hem nu juist. De dokter zei dat ik meer afwisseling nodig heb, maar dat wil ik niet.’
‘Dat lossen we samen op: we veranderen gewoon van huisarts.’
‘Het lukt nooit om alles op tijd in te pakken.’
‘Rustig, meisje, het komt allemaal goed. De tas met worteltjes, sperzieboontjes, bloemkool en aardappelen staat al klaar. Vis en vlees kopen we op de markt in Putten.’
‘Vergeet je de fietstassen en de regenjacks niet?’
Uitgeput strompelt Anja de auto in. ‘Zullen we volgend jaar maar thuisblijven?’
‘Als we eenmaal in ons paradijsje in het bos zijn, ben je de drukte weer snel vergeten.’
‘Over vergeten gesproken: hebben we de quiltkoffer bij ons?’
‘Natuurlijk, die heb ik als eerste in de kofferbak gelegd.’
Na een uur rijden, bereiken ze het huisje.
Nadat de koffers zijn uitgepakt en de koelkast is ingericht, roept Anja verheugd:
‘We zijn er even helemaal uit.’